Aaf van Pommeren groeit op in de jaren zestig in een alledaags protestants gezin, aan de rand van een klein dorp. Wanneer Aaf zes jaar oud is bekeren haar ouders zich tot de Pinkstergemeente. In huize Van Pommeren gaat geen dag voorbij die niet is gevuld met opwekking en genezing. In het meer, dat aan de achtertuin grenst, worden alle nieuwe gemeenteleden zelfs gedoopt. In datzelfde meer vlucht Aaf in eindeloze banen borstcrawl. Als Aaf begin jaren ’80 gaat studeren aan de Sportacademie belandt ze in de wereld van hippies, vrije seks, anarchie en krakersrellen. Ze realiseert zich dat ze hier kan loskomen van God, maar ook dat God nu haar enige houvast is.
Altijd vrolijk is een roman die handelt over bevlogenheid, ambitie, geloof en familie.